De Hoge Raad heeft onlangs een arrest gewezen waarin sprake was van de volgende (en veel voorkomende) situatie:
De alimentatieplichtige is na de scheiding met een nieuwe partner gaan samenwonen. Deze nieuwe partner heeft zelf ook kinderen. Deze kinderen wonen bij hen in. Het kind waar de alimentatiegerechtigde maandelijks kinderalimentatie voor betaald, woont niet bij hen in. De alimentatiegerechtigde draagt ook bij in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van de nieuwe partner.
In deze situatie kan een onderscheid worden gemaakt tussen de wettelijke verplichting en de morele verplichting van de alimentatiegerechtigde om alimentatie te betalen. De wettelijke verplichting ziet logischerwijs op de in wet vastgestelde verplichting dat ouders moeten bijdragen in de kosten voor verzorging en opvoeding van hun kinderen en hun stiefkinderen. De morele verplichting is de (financiële) zorg die de alimentatieplichtige op zich neemt ten aanzien van de kinderen van de nieuwe partner. In de praktijk leidt dit onderscheid van verplichtingen echter niet tot een andere bepaling van de draagkracht. Morele verplichting of niet, de draagkracht voor de kinderalimentatie wordt berekend zonder dat de kosten voor de kinderen van de nieuwe partner worden meegewogen. Dit arrest van de Hoge Raad brengt daar geen verandering in.
De Hoge Raad lijkt daarom met dit arrest te willen benadrukken, en vast te leggen, dat de wettelijke verplichting te allen tijde voor een eventuele morele verplichting gaat.
Kortgezegd geldt dat als de alimentatiegerechtigde na de scheiding gaat samenwonen met een nieuwe partner die zelf ook kinderen heeft dan zullen de kosten voor deze kinderen, hoe reëel deze ook mogen zijn, niet worden meegenomen bij de bepaling van de draagkracht.